Samaritaan

 

Het was winter. Vandaag was er meer van te merken dan de dag er voor. Een man duwde de met verf bekladde deur open en besefte dat de kou geen halt had gehouden bij de drempel. De temperatuur in het trappenhuis was voor zijn gevoel even laag als buiten. Mike kon de uitgeademde lucht zien en ook een groepje jongemannen. Hoofden waren bij het horen van de deur zijn kant op gedraaid. Eerder nieuwsgierig dan gealarmeerd bleef hij staan. Er heerste een nerveuze, bijna tastbare spanning. Een jongeman maakte zich van de groep los en deed enkele stappen zijn kant op. Er was iets in zijn hand verschenen. Voor Mike besefte wat het was flitste het op enkele centimeters afstand langs zijn gezicht. Het gebeurde allemaal zo snel dat hij geen tijd had om te reageren of zelfs angst te tonen. Tot verrassing van de jeugdige messentrekker. De groep loste op en spoedig stierf ook het geluid van de weg snellende voetstappen uit tot hij samen was overgebleven met de kreunende gedaante op de vloer. Ze had een zakdoek in haar mond. Naast haar op de grond lag een goudkleurige oorring. Haar polsen waren met een rode stof bij elkaar gebonden.


Beschaamd had de man het hoofd van de jonge vrouw afgewend en een mobiele telefoon ter hand genomen om te gaan bellen.

"Alsjeblieft, geen politie."

Hij keek op. Ze had de in haar mond gepropte zakdoek uitgespuwd. Tranen hadden de make-up doen uitlopen. Onder normale omstandigheden had Mike geen moeite met vrouwelijk bloot, maar het was anders als zo iemand met moeite probeerde haar gescheurde kleding bijeen te houden. Hij stopte de telefoon weg om hulpeloos te blijven staan tot een doordringend geluid de stilte in het trappenhuis bruut verstoorde. Geschrokken taste Mike naar zijn riem. De pieper was afgegaan. Heen en weer geslingerd tussen plichtsbesef, de drang om te helpen en het tegenstrijdige gevoel om gewoon weg te lopen, beet de man op zijn onderlip.

"Ik ben zojuist opgeroepen voor de gladheidbestrijding."

Deze woorden hadden geen enkel effect op haar. Na het verstrijken van enkele seconden trok Mike zijn jas uit. Na een stap dichterbij te zijn gekomen bleef hij weer staan. Ze was achteruit gedeinsd tot ze tegen de muur aan kwam. De vrouw kon geen kant meer op. De donkere ogen wijd open gesperd. Hij schrok van haar reactie.

"Nee, nee, ik wil niet... Hier, om... Nou, ja. Hier."

Hij ging door de knieën en reikte haar deze aan. Ze kwam niet dichterbij en Mike wilde haar ook geen angst aanjagen door de afstand tussen hen met enkele stappen te overbruggen. Na een paar tellen gooide hij haar tenslotte de jas toe.

"Het lijkt me verstandiger om de hulpdiensten te bellen."

Ze schudde het hoofd. Mike concentreerde zich met enige moeite op haar gezicht om zijn blik niet naar haar lichaam te laten afdwalen. Het tot een enkele vlecht gevlochten hoofdhaar was gedeeltelijk ontrafeld. Haar wang begon op te zwellen. Op haar ontblote schouder druppelde bloed uit een gescheurde oorlel. Het werd allemaal heel scherp door hem waargenomen.

"Geen politie of ziekenhuis."

Hij knikte, zonder het te begrijpen.

"Je kan hier niet zo blijven zitten. Ken je iemand in dit gebouw?"

De vrouw schudde het hoofd.

"Nummer 120." Mike haalde een omvangrijke sleutelbos te voorschijn. Zich in stilte afvragend waar hij toch mee bezig was. "Daar woon ik. Het is twee etages hoger."


De glazen wanden van de douche waren nat van het vocht. Mike keek om zich heen. De spiegel in de badkamer was nog beslagen. Hij had haar vergeten te vertellen hoe ze het ventilatiesysteem moest inschakelen. Ze was vertrokken. Volgens de buurman nog geen kwartier geleden. Daar had ze de sleutel afgegeven. Op de tafel in de woonkamer had ze een laatste boodschap voor hem achtergelaten. De woorden waren op de achterzijde van een open gescheurde envelop geschreven. Het was een excuus voor de kleren die ze had meegenomen. Mike verfrommelde het papier om deze in de vuilnisbak te gooien. Daar trof hij haar kleren aan. Het enige bewijs dat ze hier ooit was geweest. Mike liep naar de bank en staarde daar vandaan voor zich uit. Hij had moeite om te bevatten wat er was gebeurd. Het had iets onwerkelijks alsof het allemaal een droom was. De nachtmerrie van iemand anders. Hij had er geen deel uit van willen maken, maar tegelijk vroeg Mike zich af wat hij meer had kunnen doen voor haar. Hij had zich nooit eerder zo hulpeloos gevoeld, maar in haar nabijheid was hij zich er maar al te goed bewust van geweest. De pieper had hem op het juiste moment een bruikbare uitvlucht geboden waar hij dankbaar gebruik van had gemaakt. Mike haatte zich zelf om wat hij gedaan had en hij was teleurgesteld. Hij was geen barmhartige Samaritaan. Deze figuur uit het Nieuwe Testament zou naar zijn verwachting wel hebben geweten wat hij had moeten doen.


Humeurig vanwege het vroege tijdstip waarop de deurbel was te horen liep Mike geeuwend naar de voordeur. De mond wijd open gesperd. Zonder een blik door het piepgaatje te werpen trok hij nors de deur open. Er stond een voor hem onbekende vrouw. Ze zag er moe uit. Zijn kaken klapten op elkaar nadat hij de jas in haar handen had gezien en herkend. Scherper dan daarvoor nam Mike de vrouw in zich op. De donkere ogen, bepaalde trekken uit het gezicht, het donkere haar en haar geringe grootte kwamen hem plotseling bekend voor. Het vertoonde overeenkomsten met de jonge vrouw.

"Waar kent u mijn dochter van?"

De vormelijkheid waarmee de vrouw had gesproken maakte de onzichtbare barriere tussen haar en de man in de deuropening nog groter dan het al reeds was. In de jas waarmee haar dochter huilend was thuis gekomen had ze een portefeuille aangetroffen met zijn naam en adres.

"Goedemorgen", reageerde de man afstandelijk.

De vrouw besefte haar gebrek aan goede manieren op dit tijdstip, maar het was geen louter nieuwsgierigheid waarom ze had aangebeld.

"Goedemorgen, waar kent u mijn dochter van?"

Het was een vraag die haar al heel de nacht en een deel van de ochtend had bezig gehouden. Ze kon geen tijd opbrengen voor de manieren die ze haar dochter in haar kinderjaren had bij gebracht en sindsdien eindeloos op was blijven hameren.

"Wat heeft ze u verteld?"

Even aarzelde ze. Alle scenarios die ze kon bedenken hadden zich in haar hoofd afgespeeld om vervolgens eindeloos te worden herhaald. Ze nam een rechtere houding aan.

"Alles."

Tot haar verbazing reageerde de man opgelucht.

"Heeft u haar wel kunnen overhalen om aangifte te doen?" Hij bespeurde de verandering die voor zijn ogen plaats vond. Haar houding weerspiegelde de verslagenheid waaronder ze plotseling gebukt ging. Één van de scenarios die ze had gevreesd was bewaarheid. Toch zocht ze hoopvol naar een bevestiging alsof zijn woord het reeds gevormde beeld voorgoed kon wissen.

"Ze heeft u niets verteld", concludeerde hij met een spijtig gezicht.

Haar ogen vulden zich met tranen. Ze huilde geluidloos. Zonder schokkende schouders. Slechts de tranen vloeiden. Toch kwam ze een stap dichterbij.

"Wat is er gebeurd?"

Ze zag hem het hoofd schudden.

"Het is haar verhaal."

"Ik moet het weten."

 

Hij liet een hand over zijn gezicht glijden. Overgeleverd aan een tweestrijd waar de vrouw slechts getuige van kon zijn. Niets van wat zou zou zeggen kon hem overreden om te gaan praten. Alleen het gevoel van rechtvaardigheid die ernstig botste met zijn belofte aan de dochter van deze vrouw waren van belang voor hem.

"Ik heb het haar beloofd."

"Het is mijn dochter."

De blik in haar ogen was meer dan hij verdragen kon. Beschaamd keek hij een ogenblik naar de vloer voor hij langzaam het hoofd ophief.

"Ik... Het spijt me."

Zo zacht als hij het had uitgesproken zo oorverdovend definitief klonk het in haar oren. Zwijgend overhandigde ze hem de jas.

"Wacht even."

Zwijgend bleef ze staan om hem met een vuilniszak te zien terugkeren."

"Voor als ze zich bedenkt. De politie kan het onderzoeken. Misschien..."

Hij haalde zijn schouders op alsof hij niet meer wist hoe hij verder moest gaan. Knikkend nam ze de zak aan om er een blik in te werpen. Ze herkende de rode stof. Ze herinnerde zich hoe opgetogen haar dochter over het koopje was geweest. Ze had de jurk speciaal voor het feest aangeschaft. Wat ervan over was gebleven waren nog nauwelijks als poetsdoeken bruikbaar. Ze sloot de zak om het krampachtig tijdens de thuisreis vast te houden.