Herfst

a

De groen en gele bladeren aan de bomen bewogen op de grillige maat van de wind mee. Soms nam deze in kracht toe om vervolgens weer te verzwakken of geheel te gaan liggen en dan weer onverwachts op te gaan steken. Verzwakt door het afsterven ervan, dwarrelden de verkleurde bladeren naar de grond. Zij vormden de eerste tekenen van het aanbreken van een nieuw seizoen, zonder zich om de datum van 21 september te bekommeren. De natuur hanteerde een eigen agenda. Eentje waarin de door mensen gecreëerde kalender soms geen enkele rol van betekenis leek te hebben. Een windvlaag bereikte het onnatuurlijke obstakel tussen de bomen en liet het in al zijn voegen kraken. Een man aan een tafel luisterde er met opgeheven gezicht naar. De vele rimpels en diepe lijnen in het door de tijd getekende gelaat konden zijn bezorgdheid over het huis niet verborgen houden. Hij had er ook geen reden voor. Alleen als zijn dochters en kleinkinderen op bezoek kwamen, dan hield hij zich groot en zelfstandig. Zoals hij al vele jaren had geleefd, maar bijna onopgemerkt was er verandering in gekomen. Hij had het gevoeld, terwijl hij zich had voorbereid met het hakken van hout op het seizoen dat hierna zou volgen. Het tegen het huis leunende hok had hij volgestouwd met hout. Het was hem dit jaar opnieuw gelukt, maar het had hem meer moeite en tijd gekost en volgend jaar zou het nog zwaarder worden. Hij wist het, maar hij weigerde ook halsstarrig in te gaan op de bezorgdheid van zijn dochters. Ze wilden hem liever bij zich in de buurt hebben en dat betekende het bos verlaten. Het huisje verruilen voor een andere woning met een tuin, als hij geluk had. Voortdurend mensen om zich heen te zien, die hem herinnerden aan zijn eigen gebreken, die een leeftijd van zeventig jaar met zich mee bracht. Hij had de stad al lang geleden de rug toe gedraaid. Somber geworden van deze gedachten stond de man van de tafel op, om licht gebogen naar het bed te lopen. Hij wilde niet gaan rusten of slapen, maar vast gelegde herinneringen ophalen. Zijn geheugen is niet meer wat het ooit was geweest. Kreunend liet hij zich op zijn knieën zakken en zocht op de tast naar de ruimte onder het bed. Tot zijn knokige vingers het kistje vonden en hij deze naar zich toe trok.

Hij zette het kistje met een klap op de tafel neer. Beiden waren gemaakt van dezelfde boom, die een zware storm niet had weten te doorstaan. De ontworstelde beuk had een groot gat in het bos veroorzaakt, maar de natuur had de neiging gaten snel op te vullen.

Foto’s verschenen in zijn bevende handen. Even dacht hij dat zijn ogen slechter waren geworden voor hij besefte dat de schemering was ingetreden. Het was goed te merken dat het steeds vroeger donker werd. Het werd tijd om de kaarsen aan te steken. Ook dit ging met enige kreunen gepaard. Toch stemde het hem tevreden om met het geluid van de wind op de achtergrond naar de foto’s te kunnen kijken. Soms zocht hij te vergeefs in zijn geheugen naar de namen die bij de gezichten pasten. Het ergerde hem. Op de bodem van het kistje lag een doos. Hij pakte deze zuchtend op. Het bevatte een draagbare radio of zoiets. Hij had het op zijn laatste verjaardag gekregen. Trots hadden zijn kleinkinderen hem op de oplaadbare batterijen gewezen, waarmee ze aan het milieu hadden gedacht. Ze hadden hem echter niet begrijpend aan gekeken toen hij om cassettebandjes vroeg. De ouders hadden slechts meelevend gelachen. De kinderen hadden hem in plaats daarvan op de zilverkleurige schijven gewezen. Grijnzend keek hij naar de deur, alsof hij er dwars door heen kon kijken. Hij wist nog wel wat hij daarmee had gedaan. Hangend aan visdraad waren de schijven overgeleverd aan wind. Als de zon er op scheen verspreidde de draaiende schijven verblindende lichtflitsen, die de hongerige vogels bij zijn bessenstruiken weg hielden. Hij was er achteraf toch nog blij mee geweest. Langzaam kwam hij overeind. Hij nam een kaars mee naar het bed. De anderen had hij uit geblazen. Een zwarte geblakerde plek aan de muur waarschuwde hem elke dag opnieuw voor wat er kon gebeuren als hij ze uit liet branden. Het was een les waar hij aan herinnerd wilde blijven worden omdat hij het morgen misschien vergeten zou zijn. Luisterend naar de huilende wind, ritselende bladeren en de over het dak schrapende takken trok hij de dekens zo hoog op dat zijn voeten er aan de andere kant bijna onder vandaan kwamen. Het was harder gaan waaien. Niemand zou hem er over horen klagen. Hij was er zelfs blij mee. Morgen kon hij op zoek gaan naar afgebroken takken, maar eerst moest hij rusten. Hij bracht de kaars dicht naar zijn gezicht. De man ademde in, de teug lucht nog even in zijn longen vasthoudend, terwijl hij naar de dansende schaduwen op de muur keek, voor hij zijn adem liet ontsnappen.